Militaire triomf en minnaressen
Dr. Leen Kelchtermans
De Brusselse schilder Adam Frans Van der Meulen (1632-1690) maakte furore aan het hof van de Franse koning Lodewijk XIV (1638-1715). Met de nodige pomp en bravoure legde hij zijn militaire triomfen voor de eeuwigheid vast. Zo ook de intrede van het vorstenpaar in 1667 in het Noord-Franse Douai. Van der Meulen bracht deze gebeurtenis zelfs meermaals in beeld: zeker drie geschilderde versies zijn bekend. De versie in de collectie van The Phoebus Foundation is zonder twijfel de meeste intrigerende. Want wie goed kijkt, ontdekt op het werk niet alleen het portret van de koning, zijn generaals en zijn vrouw maar ook die van … zijn maîtresses!
Intrede in Douai
Op 23 juli 1667 werd Douai vereerd op hoog bezoek.1 De straten werden versierd en het volk stroomde toe. Nadat ze eerder die maand ingenomen werd door het Franse leger, bezochten Lodewijk XIV en Maria-Theresia van Oostenrijk (1638-1683) de stad. Hun huwelijk was puur zakelijk. Maria-Theresia was een goede partij: ze was de dochter van de voormalige vijand, de Spaanse koning Filips IV (1605-1665). Bij haar huwelijk deed ze afstand van haar erfenis – zodat de Spaanse gebieden niet aan de Franse kroon zouden toebehoren – en zou daarvoor in ruil een bruidsschat van 500 000 écus d’or ontvangen. Die werd echter nooit uitbetaald. Toen zijn schoonvader in 1665 overleed, vond Lodewijk XIV dat zijn vrouw haar erfrechten, en met name haar recht op de Spaanse Nederlanden, behouden had. Bovendien was Maria-Theresia het enige overlevende kind uit Filips IV’s eerste huwelijk. Volgens het devolutierecht dat de Zonnekoning graag nuanceloos in zijn voordeel gebruikte, was ze dus de eerste erfgename.2 Omdat de Spanjaarden niet zo maar akkoord gingen, zette hij in mei 1667 een militaire campagne op. De zogenaamde Devolutieoorlog was een feit. Het geweld zou voortduren tot aan de ondertekening van de Vrede van Aken op 2 mei 1668.
Lodewijk XIV trok met zijn hele hofhouding naar het front. Met gemak versloeg zijn leger de verzwakte Spaanse troepen. Belangrijke steden zoals Kortrijk, Doornik, Rijsel en Aalst vielen in Franse handen. Ook Douai werd op 1 juli 1667 bezet en moest zich al na amper vijf dagen gewonnen geven. Als charmeoffensief en om extra in de verf te zetten dat de veroverde stad via zijn huwelijk met de Spaanse Maria-Theresia ‘sowieso’ aan de Franse kroon toebehoorde, liet Lodewijk XIV zijn echtgenote uit Compiègne ontbieden voor een officieel bezoek aan Douai. In zijn mémoires schreef de Zonnekoning over de irritatie van de stadsoversten die, zo vonden ze toch, te weinig tijd kregen om dit belangrijke bezoek voor te bereiden: ‘Je menais la Reine avec moi à dessein de la faire voir aux peuples des villes que je venais d’assujettir: de quoi ils se sentent tellement obligés qu’après avoir tout mis en usage pour la bien recevoir, ils témoignèrent encore qu’ils étaient fâchés de n’avoir pas eu plus de temps de s’y préparer.’3
Topjob in Parijs
Adam Frans Van der Meulen was de zoon van een Brusselse notaris die ervoor koos schilder te worden. Op 18 mei 1646 registreerde hij zich als leerling van de befaamde veldslagenspecialist Peter Snayers (1592-1667).4 Hij kwam bij hem in de leer net op het hoogtepunt van diens carrière. Snayers maakte naam met topografische strijdtaferelen op groot formaat waarin hij de wapenfeiten van voorname generaals met veel oog voor detail vastlegde. Van der Meulens stijl vertoont erg veel gelijkenissen met die van zijn leermeester. Na vijf jaar, in 1651, werd hij zelf meester-schilder in het Brusselse schildersambacht. Van der Meulens talent werd al snel in het buitenland opgemerkt, want in 1664 verliet hij zijn geboortestad om zich op vraag van Charles Le Brun (1619-1690) in Parijs te vestigen. Le Brun was toen de belangrijkste hofschilder van Lodewijk XIV die zijn broodheer via allerhande allegorische taferelen of scènes uit de klassieke oudheid verheerlijkte. Toen in 1662-1664 het idee rees om een ambitieuze wandtapijtreeks te ontwerpen waarin de Zonnekoning bejubeld werd via gedetailleerd weergegeven feitelijke gebeurtenissen, was het aantrekken van de Brusselse landschaps- en veldslagenschilder dus een slimme zet.
Die wandtapijtreeks kreeg de naam L’Histoire du roi. De eerste editie bestond uit veertien tapijten, die tussen 1665 en 1679 geweven werden in de prestigieuze Manufacture Royale des Gobelins in Parijs.5 Ze geven gebeurtenissen weer die dateren tussen de zalving tot koning in 1654 en de inname van Dole in 1668. Alle zetten ze de militaire moed, de diplomatische kwaliteiten en het kunstminnende karakter van de Zonnekoning in de verf. Ook de Devolutieoorlog kon in deze magistrale reeks niet ontbreken. Ter voorbereiding vergezelden Le Brun en Van der Meulen de koning aan het front. Hierin verschilde de aanpak van Van der Meulen van die van zijn leermeester, want contemporaine biografen geven aan dat Snayers nooit een veldtocht bijwoonde. Van der Meulen maakte heel wat voorstudies van de militaire gebeurtenissen en van de overwonnen steden en hun omgeving. Ook van de intrede van het Franse vorstenpaar in Douai in juli 1667 is een tekening bewaard.6 Van der Meulen gaf het stadsprofiel erg gedetailleerd weer. Een vergelijking met de plattegrond van de stad in Joannes Blaeus Novum ac magnum theatrum urbium Belgicae regiae (1652) toont aan dat Van der Meulen een zicht weergaf op de Atrechtse poort. Le Brun tekende de koninklijke karavaan op het voorplan.
Omdat de intrede in Douai initieel opgenomen zou worden in de L’Histoire du roi-reeks vervaardigde Van der Meulen naar die tekening een modello of een kleine, voorbereidende olieverfschets die zich nu in het Château de Versailles bevindt (als langdurige bruikleen van Musée du Louvre).7 Slechts in kleine details op het voorplan wijkt de geschilderde versie af van de tekening. Zo dragen de dames in de koets daar een sjaaltje om het hoofd en verschilt hun blik van die op het schilderij. Van der Meulens modello vormde de basis voor een wandtapijtkarton van maar liefst 352 bij 580 cm, dat in dezelfde periode werd uitgewerkt door Baudouin Yvart.8 Voor de L’Histoire du Roi-serie werden uiteindelijk vier gebeurtenissen uit de Devolutieoorlog geweven: de belegeringen van Doornik, Douai, de inname van Rijsel en het verslaan van Graaf de Marsin. Aan die vier wapenfeiten had de koning zelf deelgenomen. Misschien was het omdat niet alleen hij maar ook de koningin een rol speelde bij de intrede in Douai, dat hij uiteindelijk besliste het onderwerp uit de reeks te schrappen. Het karton werd bijgevolg niet geweven.
Zoek Wally
Hoewel het tafereel van de koninklijke intrede in Douai niet opgenomen werd in de L’Histoire du Roi-wandtapijtreeks, viel het toch in de smaak. Want Van der Meulen schilderde zeker nog twee andere versies naar het modello. Zo is er de haast identieke voorstelling, zij het wat groter van formaat, in het Musée de la Chartreuse in Douai,9 en de versie in de collectie van The Phoebus Foundation. De opzet van de drie werken is dezelfde, maar opvallend is dat de gezichten van sommige ruiters en van de dames in de koets veel preciezer uitgewerkt zijn op het schilderij van The Phoebus Foundation. Het gaat duidelijk om individuele portretjes.10
Ten eerste is er de Zonnekoning zelf. Lodewijk XIV is te herkennen in de ruiter op het bruine paard achter de koninklijke koets. Hij is gehuld in een overvloedig met gouddraad bewerkte mantel en heeft rode pluimen op zijn zwarte hoed. Hij kijkt de toeschouwer aan en houdt de opperbevelhebbersstaf in de ene hand, de teugels van zijn paard in de andere. Dit laatste is betekenisvol, want net zoals hij zijn ros onder controle had, regeerde hij als absolute vorst over zijn volk – en dus ook over de pas ingenomen stad Douai. Waar Van der Meulen de koning op het modello met een strakke kaaklijn weergeeft, toont hij op de versie van The Phoebus Foundation een minder geïdealiseerd koninklijk gelaat. Lodewijk XIV ziet er niet alleen wat ouder uit, ook zijn zijn wangen voller, zijn neus wat plomper en prijkt er een fijn snorretje op zijn bovenlip. Een vergelijking met Le Bruns pasteltekening van de koning uit 1667 – het jaar van de intrede in Douai –, maakt duidelijk dat Van der Meulen hem levensechter weergeeft op de versie van The Phoebus Foundation dan op het modello. De ruiter die ook een rijkelijk versierde mantel draagt en op een schimmel zit, is allicht de broer van Lodewijk XIV, Filips ‘Monsieur’ d’Orléans (1640-1701). Monsieurs weelderige, zwarte krullen en grote neus zijn ook ter herkennen op zijn portretprent door de in Parijs actieve Antwerpenaar Pieter Van Schuppen (1627-1702). De hoge rang van beide broers valt af te leiden uit het feit dat ze als enigen een hoed dragen, waar de anderen die uit respect afgezet hebben. Ook veldheer Henri de la Tour d’Auvergne, burggraaf van Turenne (1611-1675) die een belangrijke rol speelde tijdens de campagne van 1667, is te herkennen. Hij is de ruiter achter Monsieur met het donkere sluikhaar, het snorretje en sikje. Pieter II De Jodes prent naar Anselm Van Hulles portret van de generaal bevestigt deze identificatie. Tussen Lodewijk XIV en zijn broer gaf Van der Meulen mogelijk Sébastien Le Prestre de Vauban (1633-1707) weer, zoals een vergelijking met zijn portret door het atelier van François de Troy (1645-1730) suggereert. Deze militair ingenieur, die Lodewijk XIV erg waardeerde, liep tijdens het hevige beleg van Douai een schotwonde op in het aangezicht.11 Op De Troy’s portret is het litteken ervan op zijn linkerwang te zien. Wilde Van der Meulen zijn verminkte gelaat verbergen door hem naar de koning toe te draaien zodat hij enkel zijn rechtergezichtshelft duidelijk moest weergeven?
In de prachtige koets, centraal in het tafereel, zit de koningin met haar hofdames. Waar de hoofden van de vrouwen op het modello eerder gegeneraliseerd zijn – de koningin links is niet gemakkelijk te herkennen en ook haar metgezellen zijn weinig geïndividualiseerd – is dat op de versie van The Phoebus Foundation allerminst het geval. De gelaatstrekken van Maria-Theresia met haar bolle wangen, lange neus en smalle mond, zoals in prent vastgelegd door – opnieuw een Antwerpenaar in Parijs – Nicolaes I Pitau in 1662, komen overeen met de streng ogende dame die links in de koets zit. Uit eerbied knielen de oversten van Douai, in het zwart gekleed met een rode sjerp over de schouders, op het schilderij voor haar.
En de andere dames in de koets? Dat zijn niemand minder dan de maîtresses van de koning! Voor de koningin zit Louise-Françoise de La Baume Le Blanc de La Vallière (1644-1710), zoals haar prentportret vervaardigd door Nicolas I de Larmessin rond 1667-1674 aantoont. Haar voorkomen met onder meer haar amandelvormige ogen, scherpe kin en pijpenkrulletjes, komen op beide werken onmiskenbaar overeen. Mogelijk gaf Van der Meulen haar – zij het veel minder duidelijk – ook weer op het wandtapijtmodello.
Louise de La Vallière was een dame van bescheiden adellijke komaf, die hopeloos verliefd was op Lodewijk XIV en zijn hart wist te veroveren als hofdame van zijn schoonzus Henriëtta Anna van Engeland (1644-1670).12 Dat de relatie van Lodewijk XIV en zijn vrouw weinig liefdevol was, was alom bekend. Maria-Theresia werd nooit echt aanvaard. Ze kreeg het Frans niet goed onder de knie, interesseerde zich niet voor de Franse mode en danscultuur en was ook niet bepaald moeders mooiste. Louise de La Vallière was daarentegen gracieus, lief en inschikkelijk. Aanvankelijk hielden ze hun affaire geheim en toen ze zwanger werd in 1663 verhuisde De La Vallière naar een buitengoed in de buurt van het paleis van Versailles. Om haar positie te verbeteren organiseerde de koning in de zomer van 1664 een groots feest, het acht dagen durende spektakel Plaisirs de l’île enchanté, en stelde haar toen aan tot maîtresse en titre. Zo werd De La Vallière de eerste officiële minnares van de Zonnekoning. Vanaf toen verscheen het koppel samen in het openbaar, al had De La Vallière moeite met de grote druk en de priemende ogen die onvermijdelijk gepaard gingen bij haar status als ‘lief’ van de koning.
Waar buitenhuwelijkse avontuurtjes vandaag doorgaans in het grootste geheim plaatsvinden, was dat aan het hof van Versailles helemaal anders.13 Lodewijk XIV had immers weinig tot geen privacy. Om zijn alleenheerschappij te verankeren had hij de adel rond zich verzameld en hen allerlei functies gegeven binnen de logge hofetiquette die kost wat kost gevolgd diende te worden. De regels ervan waren gebaseerd op het principe van ongelijkheid: de ene rang had meer voorrechten dan de andere. De concurrentie tussen de edellieden was moordend: allen streefden ze naar de gunsten van de koning en aasden op een hogere positie. Met wie de Zonnekoning sprak – en met wie niet –, elke blik, elk gebaar, het werd allemaal nauwlettend in de gaten gehouden. Hoe verstikkend ook, deze constructie zorgde ervoor dat Lodewijk XIV de touwtjes stevig in handen had. Zijn maîtresse was – veel meer dan de koningin – zijn vertrouwelinge, want ze kende iedereen aan het hof en was uiterst loyaal. Ze dankte haar voorname maar oh zo onzekere statuut immers alleen aan de vorst.
Door haar officiële titel genoot De La Vallière dus bescherming en een zeker aanzien. De kinderen die ze met Lodewijk XIV kreeg, werden erkend en vooraleer de koning in mei 1667 op militaire campagne vertrok, benoemde hij haar – voor de zekerheid en uit liefde, of zoals hij in zijn mémoires schreef: ‘convenable à l’affection que j’avois pour elle depuis six ans’ – nog tot hertogin van Vaujours.14 Maar het hof zag het als een subtiele hint: het einde van hun affaire was nabij. Impulsief en tegen het bevel van de koning in reisde de hoogzwangere De La Vallière haar geliefde op eigen houtje achterna, tot grote ergernis van Maria-Theresia. De koningin was zo ontsteld toen De La Vallière aankwam dat de nicht van Lodewijk XIV Anne-Marie-Louise d’Orléans, beter bekend als Mademoiselle de Montpensier (1627-1693), over dit gebeuren in haar mémoires schreef: ‘Je trouvai la reine qui pleuroit, qui avoit vomi, qui se trouvoit mal.’15
Toch was het net tijdens diezelfde campagne dat Louise de La Vallière haar bevoorrechte positie verloor. De koning kreeg steeds meer interesse in de bloedmooie, flamboyante en kunstminnende Françoise-Athénaïs de Rochechouart-Mortemart, markiezin de Montespan (1641-1707).16 Nadat haar verarmde man koos voor een militaire carrière en haar met twee kleine kinderen achterliet, richtte ze haar pijlen op een carrière als hofdame van Maria-Theresia, die het erg goed met haar kon vinden. De volgende stap was de koning voor haar winnen en daarin slaagde ze precies tijdens de campagne van 1667. Volgens Mademoiselle de Montpensier verbleef ze in een van de kamers ‘qui étoient proche de la chambre du roi’ en zag hij de markiezin vaak ‘à ce que l’on disoit, à sa chambre.’17 Ze herinnerde zich ook de hachelijke situatie waarin ze zich plots bevond toen de koningin tijdens een van de diners klaagde over het feit dat de koning pas om vier uur ’s nachts ging slapen en ze aan haar vroeg ‘à quoi il peut s’amuser.’ De koning verdedigde zich – eerder flauwtjes – door te zeggen dat hij de post doornam en de brieven nog van een antwoord voorzag. ‘Il sourit, et pour qu’elle ne le vît pas, tournoit la tête de mon coté. J’avois bien envie d’en faire autant; mais je ne levai pas les yeux de dessus mon assiette.’18 Ook begin augustus was er een ongemakkelijke avond het vermelden waard. De koningin begon toen in het bijzijn van de markiezin de Montespan (!) over een brief die ze ontvangen had: ‘J’ai reçu hier une lettre qui m’apprend bien des [choses], mais que je ne crois pas. On me donne avis que le roi est amoureux de madame de Montespan et qu’il n’aimoit plus La Vallière.’19 De naïeve Maria-Theresia sloeg het advies in de wind en bleef onterecht geloven in de onschuld van haar afvallige hofdame. De gelaatstrekken van de dame rechts in de koets op Van der Meulens schilderij in de collectie van The Phoebus Foundation – zoals haar ronde gezicht, boogvormige wenkbrauwen en grote ogen – komen erg goed overeen met die op overgeleverde portretten van de markiezin de Montespan, zoals dat van het atelier van Pierre de Mignard uit het laatste kwart van de zeventiende eeuw. Niets voor niets kijkt de dame die als Louise de La Vallière geïdentificeerd kan worden, (nijdig of weemoedig misschien?) naar haar opvolgster.
Mademoiselle de Montpensier verhaalt in haar mémoires dat de koning, na de onverwachte aankomst van Louise de La Vallière aan het front, beval dat ze samen met de koningin in één koets naar de kerk zou gaan in een poging om de gemoederen tussen beide dames te bedaren. ‘Le lendemain elle [madame de La Vallière] vint à la messe avec la reine; quoique le carosse fût plein, on se pressa pour lui faire place, et elle dina avec la reine.’20 Dit vond allicht plaats in Avesnes tussen 9 en 14 juni 1667. Ook is het aannemelijk dat de markiezin de Montespan als hofdame van Maria-Theresia meermaals hetzelfde zal hebben gedaan. Toch is het onduidelijk of de drie liefdesrivalen effectief een koets deelden tijdens de officiële intrede in Douai. Op zich is dat niet zo belangrijk, want wat echt telt, is de herkenbaarheid van de hoofdpersonages uit de koninklijke liefdessaga. Net zoals in zijn strijdtaferelen – en zoals andere veldslagenschilders overigens deden – gaf Van der Meulen de topografische setting steeds zeer accuraat weer, maar bracht hij soms gebeurtenissen, die zich op verschillende tijdstippen hadden voorgedaan, samen in één schilderij.21
Voor wie?
Voor wie Van der Meulen het fascinerende doek van The Phoebus Foundation vervaardigde, is niet bekend.22 Toch kan het niet anders dat het bestemd was voor iemand aan het hof, die de portretten van de koning, zijn generaals en de dames in de koets meteen herkende en er de sappige verhalen tot in de kleinste details kon bij vertellen. Misschien penseelde Van der Meulen het doek wel voor Mademoiselle de Montpensier. Zoals uit haar mémoires blijkt, was ze als geen ander op de hoogte van de intriges aan het hof. Bovendien was ze Van der Meulen erg genegen. Ze werd meter van zijn zoon Louis in 1669 en bestelde kleinere versies van bijna alle schilderijen die hij voor de koning vervaardigde – ook van de modelli voor L’Histoire du roi – ter decoratie van haar buitenverblijf bij Choisy. In haar mémoires schreef ze dat:
‘Le Petit Cabinet est orné de conquêtes du roi peintes par Van der Meulen, un des plus habiles peintres de ces manières. Les sièges, les combats, les occasions y sont écrites, afin que l’on sache ce que c’est. On y connaît le roi partout, il est fort bien peint, il est sur la cheminée à cheval. Il n’y a rien à dire sinon que le Cabinet est trop petit, il y aurait encore bien des actions à y ajouter; je trouverai des places ailleurs pour avoir la joie de voir les grandes actions qu’il a faites, et qu’il continuera à faire.’23
De boedelstaat van Anne de Souvré, de markiezin van Louvois, die het verblijf later verwierf, vermeldt dat er nog twintig schilderijen van Van der Meulen aanwezig waren in 1715, waaronder ‘La ville de Douai’. Of het om de belegering van of de intrede in de stad gaat, en of het dan de versie van The Phoebus Foundation betreft, valt voorlopig niet met zekerheid te staven. Maar vast staat dat Mademoiselle de Montpensier de levendige portretjes erg zou hebben geapprecieerd.
Details create the bigger picture
In najaar van 1667 beviel Louise de La Vallière in Parijs van Lodewijk XIV’s vierde kind. Ze verliet het hof en werd kloosterzuster. Markiezin de Montespan bleef nog zo’n vijftien jaar de belangrijkste minnares van de koning en schonk hem zes kinderen. Ze genoot van de aandacht en haar bevoorrechte positie totdat ze zelf in 1682 van haar twijfelachtige troon gestoten werd door Françoise d’Aubigné, markiezin de Maintenon. Maria-Theresia bleef koningin tot aan haar plotse dood in 1683. Op haar sterfbed zou ze gezegd hebben dat ze sinds haar huwelijk maar één dag gelukkig was geweest.24 Welke dag ze precies bedoelde, specifieerde ze niet. Allicht was het niet 23 juli 1667. Tijdens die warme zomer veroverde haar echtgenoot belangrijke steden uit het rijk van haar vader en werd ze pijnlijk herinnerd aan haar ongelukkige huwelijk. De zwangere minnares van haar man, maîtresse en titre Louise de La Vallière, had het lef ongevraagd de militaire campagne te komen vergezellen, waarin zij via intredes als Franse koningin en Spaanse erfgename een voorname rol toebedeeld kreeg. Ook verraadde haar geliefde hofdame, de markiezin de Montespan, haar schaamteloos door uitgerekend toen stiekem het bed met de koning te delen. Dit alles verwerkte Adam Frans Van der Meulen subtiel in zijn intrigerende versie van de intrede van het Franse koningspaar in Douai in de collectievan The Phoebus Foundation. De meester toont zich groots in de allerkleinste details. Want voor wie goed kijkt en de roddels kent, maakt hij onomwonden duidelijk dat tijdens de militaire campagne van 1667 niet alleen door de Franse troepen werd gestreden om de Spaanse Nederlanden, maar ook door de drie dames in de koets om het hart van de Zonnekoning.
Hoe te citeren?
L. Kelchtermans, ‘Militaire triomf en minnaressen’, Phoebus Findings, https://phoebusfoundation.org/phoebus_findings/3/, geraadpleegd op [dd.mm.jjjj].
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze Phoebus Finding mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van The Phoebus Foundation. Als u opmerkingen heeft of beeldmateriaal wilt gebruiken, laat het ons weten: info@phoebusfoundation.org
Footnotes
- P.A. Plouvain, Souvenirs à l’usage des habitans de Douai ou Notes pour servir à l’histoire de cette ville, jusques et inclus l’année 1821, Douai, 1822: 386-387. I. Richefort, Adam-François Van der Meulen (1632-1690). Peintre flamand au service de Louis XIV, Antwerpen, 2004: 224 vermeldt 30 augustus 1667. Soms wordt ook 4 of 23 augustus 1667 genoemd, zoals in de online databases van het Musée du Louvre en het Château de Versailles. Zie https://collections.louvre.fr/en/ark:/53355/cl010237037, [geraadpleegd op 06.02.2022]; http://collections.chateauversailles.fr/#b3e9466e-c935-49a3-bc84-4976792fc90f, [geraadpleegd op 06.02.2022].[↩]
- F. Lauwaerts, Het slagveld van Europa. De rol van de Spaanse Nederlanden in de internationale politiek van Engeland (1665-1668), masterproef, UGent, 2015-2016: 98-140.[↩]
- Richefort 2004: 224-225.[↩]
- S. De Vries, ‘Adam-Frans van der Meulen (1632-1690), hofschilder van Lodewijk XIV, in de Republiek: 1672-1673’, Jaarboek Monumentenzorg (1990): 134-147; Richefort 2004; R. Wellington, ‘The Cartographic Origins of Adam Frans van der Meulen’s Marly Cycle’, Print Quarterly, 28, 2 (2011): 142-154, vooral 144-145; L. Kelchtermans, Geschilderde gevechten, gekleurde verslagen. Een contextuele analyse van Peter Snayers’ (1592-1667) topografische strijdtaferelen voor de Habsburgse elite tussen herinnering en verheerlijking, 1, doctoraatsthesis, KU Leuven, 2013: 44. Zie ook L. Starcky, Dessins de Van der Meulen et de son atelier, mus.cat., Parijs, Mobilier national, 1988; À la gloire du roi: Van der Meulen, peintre des conquêtes de Louis XIV, tent.cat., Dijon, Musée des beaux-arts de Dijon, Luxemburg, Musée d’histoire de la ville de Luxembourg, 1998.[↩]
- Richefort 2004: 73-83; J. Vittet, ‘[History of the King, cat. nos. 41-47]’, in: T.P. Campbell (red.), Tapestry in the Baroque: Threads of Splendor, tent.cat., New York, The Metropolitan Museum of Art, Madrid, Palacio Real, 2007: 374-389, vooral 374-384.[↩]
- Voor deze tekening (inv. 27633), zie https://collections.louvre.fr/en/ark:/53355/cl020213469, [geraadpleegd op 06.02.2022]. Ook is er nog een andere profielschets van Douai die Van der Meulen ter plaatse maakte. Het gezichtspunt ervan wijkt licht af van die van de geschilderde versies. Op de voorgrond zijn de figuren slechts schetsmatig aangezet. De tekening wordt bewaard in de collectie van de Mobilier national in Parijs (inv. NO-90-000, papier, 410 x 230 mm), zie https://collection.mobiliernational.culture.gouv.fr/objet/NO-90-000, [geraadpleegd op 06.02.2022].[↩]
- In totaal maakte Van der Meulen acht modelli voor L’Histoire du Roi, waaronder die voor de weergaven van de belegeringen van Doornik en Douai. Voor het modello in het Musée du Louvre (inv. MV 5906), zie https://collections.louvre.fr/en/ark:/53355/cl010237037, [geraadpleegd op 06.02.2022]; http://collections.chateauversailles.fr/#b3e9466e-c935-49a3-bc84-4976792fc90f, [geraadpleegd op 06.02.2022]; Richefort 2004: 79, 81, 224-225 (als een samenwerking tussen Van der Meulen en Le Brun.[↩]
- Het karton bevindt zich in de collectie van het Château de Versailles (inv. MV 2078), zie http://collections.chateauversailles.fr/#29735b40-d543-4079-ad98-2b0aad966c53, [geraadpleegd op 06.02.2022].[↩]
- Voor de versie in het Musée de la Chartreuse (inv. 238, olieverf op doek, 74 x 92 cm), zie https://webmuseo.com/ws/musenor/app/collection/record/1393?vc=ePkH4LF7w6yelGA1CLiigvsIZ-I0NYZWj0QmJH3iUiY8m2FWvEaWBmg1tKEpenVPlC4TjEYCInMTymfQ_B2WmKcAqgB8U0uBIQg2DxbJALJTc08$, [geraadpleegd op 06.02.2022]. Een erg gelijkende versie werd op 12.05.2022 te koop aangeboden door veilinghuis Dorotheum (lot 288, als omgeving van Adam Frans Van der Meulen, olieverf op doek, 65 x 82 cm). Met dank aan Niels Schalley.[↩]
- Een visuele analyse en een infraroodreflectografie-opname van de portretjes op het doek tonen aan dat ze authentiek zijn en niet overschilderd of later bijgewerkt. Met dank aan Sven Van Dorst en Adri Verburg.[↩]
- J.J.E. Roy, Histoire de Vauban, Rijsel, 1850: 40-41.[↩]
- J. Lair, Louise de la Vallière et la jeunesse de Louis XIV d’après des documents inédits, Parijs, 1881: vooral 173-182; C. Hanken, ‘De koning en de dame. Over de ontwikkeling van de functie van de koninklijke maîtresse in Frankrijk (1444-1774)’, Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, 19, 4 (1993): 70-78; A. Fraser, Love and Louis XIV. The Women in the Life of The Sun King, Londen, 2007: 67, 80, 84-97, 101-105.[↩]
- Hanken 1993: 79-84.[↩]
- A. Chéruel, Mémoires de Mlle de Montpensier, petite-fille de Henri IV, collationnés sur le manuscrit autographe avec notes biographiques et historiques, 4, Parijs, 1859: 47, noot 1.[↩]
- Chéruel 1859: 49; Fraser 2007: 134-137.[↩]
- Chéruel 1859: 490; Fraser 2007: 124-133, 200.[↩]
- Chéruel 1859: 50, 52.[↩]
- Chéruel 1859: 52.[↩]
- Chéruel 1859: 58.[↩]
- Chéruel 1859: 50; Fraser 2007: 136.[↩]
- De Vries 1990: 135.[↩]
- De historiek van het schilderij gaat slechts terug tot 1968.[↩]
- Richefort 2004: 124-130, citaat op p. 127.[↩]
- ‘Depuis que je suis Reine, je n’ai eu qu’un seul jour heureux.’ Fragmens de lettres originales De Madame Charlotte-Elizabeth de Bavière, Veuve de Monsieur, Frère unique de Louis XIV, Ecrites à S.A.S. Monseigneur le Duc Antoine-Ulric de B** W****, & à S.A.R. Madame la Princesse de Galles, Caroline, née Princesse d’Anspach, 1, Hamburg, 1788: 15.[↩]