Dr. Leen Kelchtermans

Cornelis Schut, Ontvoering van Europa, ca. 1631-1635. Olieverf op doek, 163 x 269 cm. Antwerpen, The Phoebus Foundation

Kort na zijn terugkeer uit Italië penseelde de Antwerpse meester Cornelis Schut de Ontvoering van Europa, een imposant tafereel gebaseerd op Ovidius’ Metamorfosen (II: 868-875).1 Angstig kijkt Europa naar de kust terwijl ze door oppergod Jupiter, vermomd als een woeste witte stier, weggevoerd wordt, de zee in. Diensters trachten de Fenicische prinses nog te redden, maar het gaat allemaal zo snel – haar opgeheven arm, wapperende gewaden, waaiende haren en het kapotte pareljuweel rondom haar kroontje getuigen daarvan. Ook de kleine putto die haar heldhaftig probeert tegen te houden met een lint, tuimelt naar beneden. Helaas, de mooie Europa is misleid door een zoete list van de verliefde Jupiter.

Lucas I Vorsterman naar Antoon Van Dyck, Portret van Cornelis Schut, in: A. Van Dyck, Icones Principum Virorum, 1645-1646. Antwerpen, The Phoebus Foundation

De harige vacht van de robuuste stier, het spel van licht en donker op de huid van de bange prinses en de subtiele kleurnuances in haar gedrapeerde kledij zetten het tafereel kracht bij. Dat blijkt duidelijk na de recente conservatiebehandeling van het doek in het restauratieatelier van The Phoebus Foundation. Hierdoor schittert het werk weer zoals Schut het had bedoeld. Hij zette de compositie schetsmatig in kleur aan maar wijzigde die hier en daar. Zo veranderde hij de handen van Europa en haar hofdames, en voorzag de snuit van de stier aanvankelijk meer naar rechts.2 Toen Schut de finishing touches aanbracht aan zijn Ontvoering van Europa, kon hij onmogelijk weten dat zijn eigen dochter zo’n twee decennia later iets soortgelijks zou meemaken.

Háár stem

Elisabeth Catharina werd gedoopt op 6 december 1634 in de Antwerpse Sint-Jacobskerk als dochter van ‘S.or Cornelius Schut’ en ‘Jouff. Catharina Geensins’.3 Haar moeder overleed toen ze drie jaar oud was, en een paar maanden later al kreeg ze een stiefmoeder, Anastasia Scelliers.4 Als tiener genoot ze een degelijke opleiding, want in 1649 vroeg haar vader de toestemming om jaarlijks tweehonderd gulden van een rente aan haar vorming te mogen spenderen.5

In zijn indrukwekkende Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool (1883) deed archivaris Frans Jozef Van den Branden als eerste het opmerkelijke relaas van Elisabeth Catharina’s ontvoering.6 Op 31 juli 1651 werd ze op zestienjarige leeftijd voor één nacht geschaakt door ‘zekere losbol, Melchior de Hase’.7 Van den Branden schreef vanuit het standpunt van haar vader. Die stelde alles in het werk om zich te ontdoen van de blaam die door het voorval op zijn gezin rustte. Schuts dochter omschreef Van den Branden als ‘bemiddeld’ – want haar moeders zussen lieten haar een aanzienlijke erfenis na –, maar ook als ‘uiterst zwak’.8 Hoewel zijn boek nog steeds als standaard geldt en ronduit bewonderenswaardig is vanwege de hoeveelheid archiefdocumenten die hij – in een pre-digitaal tijdperk – verwerkte, nam de archivaris niet altijd even nauwkeurig de referenties aan zijn bronnen op. Recent konden diverse notarisakten over het gebeuren getraceerd worden. Daarin valt op dat niet zozeer Cornelis Schut, zoals Van den Branden deed vermoeden, maar wél zijn dochter zelf aan het woord komt.

Handtekening van Elisabeth Catharina Schut, twee dagen na haar ontvoering. Antwerpen, Felixarchief, Notariaat, Notaris Willem Le Rousseau, N#2440, fol. 163v.

Wat vooraf ging

De zeven notarisakten die opgespoord werden, zijn te dateren tussen 2 augustus 1651 en 1 oktober 1652. Het gaat vooral om verklaringen van Elisabeth Catharina Schut, maar ook om getuigenissen van betrokkenen die op haar verzoek werden opgetekend. De feitenreconstructie die hieronder volgt, vertelt dus enkel haar kant van het verhaal.

Alles begon in februari 1651 toen Elisabeth Catharina ging biechten bij Pater De Haze. Na afloop vroeg hij hoe ze haar toekomst zag: wilde ze intreden in een klooster of trouwen? Ze antwoordde dat ze het nog niet wist, want met haar zestien lentes was ze nog ‘te jonck’ om een definitief besluit te nemen.9 Een vijftal maanden later stelde de pater haar die vraag opnieuw en kreeg hetzelfde antwoord, waarop hij aangaf dat hij wel een goede partij voor haar kende. Dat was allicht geen toeval, want medio juli 1651 – op de zondag van de processie naar aanleiding van het vierhonderdjarige jubileum van het Heilig Scapulier – ontmoette Elisabeth Catharina bij de kerk van het karmelietenklooster haar nicht, de vrouw van boekbinder Cornelis Neefs.10 Ze besloten een ommetje te maken en toen ze het huis van de familie De Haze passeerden, vroeg haar nicht of Elisabeth Catharina al een huwelijksaanzoek had gekregen. Een tijdje geleden immers had ‘een Jongman, eenen galanten baes’ haar naar de schilderdochter gevraagd.11 Ook was hij benieuwd naar haar biechtvader. Toen ze hem vertelde dat dat Pater De Haze was, had de jongeman gezegd: ‘dat is goet want dat is onsen goeden vrient.’12 Dit maakt het erg waarschijnlijk dat de galante gast Melchior De Haze was. Wellicht was hij de negentienjarige zoon van koopman Pedro De Haze en Anna De Haze (zijn verwante?) die in de Wolstraat woonde, niet bijster ver van het huis Het Gulden Pansier dat Cornelis Schut huurde in de Paddengracht.13 Kort daarna kreeg Elisabeth Catharina verschillende brieven van Melchior via de dienstmeid die bij haar thuis werkte. Die ging ze soms ophalen bij haar nicht. Toen Elisabeth Catharina haar biechtvader vroeg of Melchior De Haze de goede partij was waarover hij eerder sprak, gebaarde hij – pun intended – van kromme haas.14

Jacob Van Reesbroeck naar Monogrammist JVP of NVP, Portret van Melchior De Haze, ca. 1660-1697. Mezzotint en gravure, 306 x 182 mm. Amsterdam, Rijksmuseum

De mate waarin haar biechtvader nog meer betrokken was, is niet duidelijk. Maar het lijkt er sterk op dat zeker Melchior De Haze, de nicht en dienstmeid van Elisabeth Catharina samen een listige campagne op poten hadden gezet om haar ervan te overtuigen van huis weg te lopen en tegen de wil van haar ouders met Melchior te trouwen. In een van zijn brieven schreef de jongeman immers dat hij Cornelis Schut en zijn vrouw meermaals om haar hand had gevraagd. Zij weigerden telkens; volgens hem, omdat ze Elisabeth Catharina nog als een kintbeschouwden en zelfs veel meer ander quaet van ende misachtingen v[an] haer gesproken hadden.’15 Haar nicht en dienstmeid maakten haar zelfs wijs dat haar ouders ‘stillekens’ een religieuze toekomst voor haar zagen en haar nooit toestemming zouden geven om met wie dan ook te trouwen.16 Toen Elisabeth Catharina zelf bij haar ouders wilde polsen of ze effectief meermaals ten huwelijk was gevraagd, waarschuwde de meid dreigend: als ze dat zou doen, zou ze naar Holland worden gebracht en daar opgesloten. Ook nam ze Melchiors brieven, nadat Elisabeth Catharina ze gelezen had, weer af en verbrandde er zelfs drie in haar bijzijn. Zo wilde ze allicht vermijden dat de schildersdochter bewijsmateriaal had en dus zeker niets tegen haar vader en stiefmoeder zou vertellen.

Ontvoering

Van huis weglopen is natuurlijk wel een dingetje. Daar is een plan voor nodig, dat wist ook Elisabeth Catharina’s snode entourage. Het eerste idee was dat de schildersdochter op zondag 30 juli, op de dag van de Sint-Jacobsprocessie, met Melchior ‘zoude deurgaen’.17 Dat wimpelde ze echter af. Met een rits bedreigingen probeerde de meid haar op andere gedachten te brengen. Ze begreep niet waeromme zij zoo sot was dat zij alsdoen nijet door en gincke’, want als ze Melchior zou blijven afwijzen, zou er wat zwaaien.18 Ze overhaalde het meisje zelfs een trouwgelofte te schrijven. Deed ze dat niet, zou er ‘groote rusieontstaan want de bisschop, koordeken en ‘officiael’ van de stad waren ermee gemoeid.19 Toen Elisabeth Catharina aangaf geen idee te hebben wat te noteren, wist de meid wel raad: comt, schrijft gij, ick zalt u dicteren.’18 En toen het meisje zei bang te zijn, antwoordde de meid kort dat ze couragie moeste nemen.’8 Toch bleef Elisabeth Catharina weigeren, waarop er een nieuwe bedreiging volgde: liep ze niet van huis weg, zou ze naar het klooster van de predikherinnen gestuurd worden.

Was het eerste plan te weinig concreet en Elisabeth Catharina nog te weinig gebrainwasht, dan stond dat alles bij het tweede wel op punt. De meid zei dat de schildersdochter haer dan op Sinte Ignatius dach [maandag 31 juli 1651] zoude gereet houden, ende dat als haer moeder zoude sitten inden bichtstoel, datter alsdan in de kercke van het Engelsch collegie eene geestelijcke dochter bij haer zoude commen ende haer wech leyden.’ Ze benadrukte dat ‘zij sonder tegenseggen met haer zoude [moeten mee]gaen.’20 Verliep dat even anders. De twee gingen niet in de ochtend van die noodlottige dag naar de afgesproken jezuïetenkerk, maar wel pas na de middag. Was het een spontane change of plans van haar (onwetende?) stiefmoeder of was het een dappere ontsnappingspoging van Elisabeth Catharina? We zullen het allicht nooit weten. Hoe dan ook, het bleek slechts uitstel van executie: toen ze na de preek naar buiten ging, werd de schildersdochter alsnog door een klopje weggeleid.21

Die geestelijke dochter was de zus van Melchior De Haze. Ze bracht haar met een koets naar haar ouderlijke huis in de Wolstraat. Daar vertelde ze dat ze ’s morgens nog was gaan biechten (en terecht!) bij Pater Happaert en hem het opzet van de aenslachuit de doeken had gedaan.22 Die was bedoeld om Elisabeth Catharina van haar weigerachtige ouders weg te halen zodat haar broer met haar kon trouwen. Pater Happaert had gezegd ervoor te zullen bidden dat het plan zou slagen, en was dat effectief zo, dan wilde hij wel in ruil persoonlijk bedankt worden.

Melchior was er die avond ook. Hij zei dat hij haer voor dijen nacht inden selven huyse souden laten ende ondertusschen haer vader soude doen spreken om sijn consent tot hunne trouwen te hebben.’23 Ging die niet akkoord, zou hij de volgende morgen Antwerpen met haar verlaten en elders huwen. Dat was hun eerste – weinig romantische – woordenwisseling, want Elisabeth Catharina gaf in een van haar verklaringen aan dat Melchior haar, buiten in zijn brieven, voor date van het voorst. [voornoemde] wech leyden noijut aengesproken en heeft.’24 Dat had hij beter wel gedaan, want blijkbaar wist hij niet eens hoe oud ze precies was. Toen haar leeftijd ten huize De Haze ter sprake kwam en het geschaakte meisje daarom gevraagd werd, antwoordde ze naar waarheid dat ze op sinterklaasdag zeventien zou worden. Haar nicht die blijkbaar ook present tekende, sprak haar heftig tegen en beweerde – slechts geïnformeerd als ze was – dat ze wel degelijk achttien zou worden.14

Detail van Ontvoering van Europa
Akte waarin Elisabeth Catharina Schut weigert te trouwen met Melchior De Haze. Antwerpen, Felixarchief, Notariaat, Notaris Jacob Le Rousseau, N#2474, fol. 367r.

Afloop

Wat er in de nacht van 31 juli op 1 augustus nog allemaal gebeurde in het huis van Pedro De Haze, is een raadsel. Zeker is dat Elisabeth Catharina er kort daarna werd weggehaald en door de ‘officiael’ in het clooster van nonnekenswerd gesequestreert, of onder bewind geplaatst.25 Ze had immers trouwbelofte gedaan, en het hele voorval moest verder uitgespit worden. Op 2 augustus verklaarde Elisabeth Catharina dat Melchior haar daar ’s morgens had opgezocht en bedreigde: dat hij haar zou beletten terug te gaan naar haar vader, haer onder sijn voeten soude trappen ende doen vastsetten.’8 Een dag later getuigde ze in het bijzijn van haar verwant, de schilder en kapitein van de burgerwacht Eduard Snayers, dat ze vrijwillig en met toestemming van haar vader het klooster had verlaten. Ze weerlegde stellig de geloften die zij zoude mogen hebben gedaen aen Melchior de Haze van te trouwen’ en verklaarde dat ze met hem ‘nijet en begeert te trouwen, ende alle tgene in dese saecke is gepasseert, is geschiet by opruyeringe ende misverstant.’26

Maar ‘nee’ stond duidelijk (nog) niet in Melchiors woordenboek. Twee weken later drong hij alweer op een huwelijk aan – zij het dit keer beschaafder, via de pastoor van de Sint-Jacobskerk Franchois Vanden Bossche. Die was op 17 augustus 1651 op zijn vraag naar het huis van Cornelis Schut gegaan om te ondersoecken en[de] te examineren’ of ‘Jouffrouwe Elizabeth Schutecht niet met Melchior wilde huwen. Zijn bevindingen waren glashelder: dat de selve dochter geene inclinatie oft sin en hadde om den selven te trouwen’. Zelfs als haar ouders wel zouden instemmen met het huwelijk, bleef het njet, of in Elisabeth Catharina’s woorden: ick en soude hem evenwel niet willen trouwen.’ Ook haalde ze daarop eenighe affronten [aan] die den selven iongman haer hadde aengedaen, met achter haeren rugge haer te blameren over haere onstandvastigheijdt.’27

Elisabeth Catharina wilde niets meer met Melchior te maken hebben. Dat kon ook notaris Jacques Le Rousseau vaststellen toen hij op 31 augustus om 8u ’s ochtends bij Maximilianus Happaert, de ‘officiael’ van het bisdom van de stad Antwerpen (en wellicht degene die gebeden had voor het welslagen van het ontvoeringsplan) ontboden werd. Ook Elisabeth Catharina was er, samen met haar vader en stiefmoeder. Ze vroeg waarom ze daar waren, want ‘ingevalle dat het was om met Melchior de Haze te spreken dat sy den selven in geender manieren en begeerde te spreken.’ Toen Happaert bevestigde, ‘protesteerde [ze] van het gewelt dwelck haer soude geschieden, mits sy nyet gedwongen en conste worden om yemanden te spreken die sy nyet en begeerde.’28 Happaert eiste dat ze met hem zou praten in zijn bijzijn. Was ze nu niet bereid, dan zou hij haar wel dwingen dat een andere keer te doen. En zo geschiedde het: niet lang daarna moest Elisabeth Catharina opnieuw bij hem langsgaan, zonder ouders dit keer, en ontmoette ze tegen haar zin haar ontvoerder. Wat ze tegen elkaar zeiden, noteerde de notaris helaas niet. Maar het lijkt er sterk op dat het geforceerde gesprek te maken had met Melchiors verklaring aan de toenmalige secretaris van de Antwerpse bisschop, François Hillewerven, ook in augustus 1651. Samen met zijn vader was hij naar hem toegegaan om mee te delen dat hij zich neerlegde bij Elisabeth Catharina’s beslissing. Hij formuleerde het wel wat anders: ‘ingevalle de voorst. requirante [Elisabeth Catharina] behoorlycken v[er]claert dat zy met my Melchior nyet en begeert te trouwen ende dat zy my ontslaet vande gelofte haer dyenaengaende gedaen, wy zullen haer van gelycken ontslaen’.29 De secretaris meldde het nieuws hetzelfde uur nog aan de bisschop die bepaalde dat het opheffen van de – in het geval van Elisabeth Catharina: gedwongen – trouwgeloften diende te gebeuren voor de ‘officiael’. Allicht was het daarom dat ze op 31 augustus bij Happaert ontboden werd, en was de reden van het gesprek veel positiever dan ze initieel had verwacht.

Philibert II Bouttats naar Cornelis Schut, Allegorisch portret van Guillelmo Huijmans, ca. 1647. Gravure, 370 x 181 mm. Amsterdam, Rijksmuseum

Hillewerven legde zijn getuigenis op verzoek van Elisabeth Catharina af op 1 oktober 1652. Een maand later, op 3 november 1652, huwde ze in Brussel met Guillelmo Huijmans, die in 1647 door haar vader werd geportretteerd en de voorname functie van controleur zyne Majesteits water tol uitoefende.30 Toen zijn dochter trouwde, had ook Cornelis Schut de Scheldestad al meer dan een half jaar verlaten. Mogelijk was het omwille van De Haze’s zwartmakerij dat hij zich vestigde in een buitengoed met schildersatelier in Borgerhout.31 Zes jaar later waagde Melchior De Haze zich pas terug aan een aanzoek: hij huwde op 25 oktober 1658, met Anna Janssens van Dijck.32 Hij maakte carrière als brons- en klokkengieter.

Rombout Eynhoudts naar Cornelis Schut, Ontvoering van Europa, ca. 1631-1635. Ets, 248 x 373 mm. Amsterdam, Rijksmuseum

Antwerpse Europa?

Prentenmaker Rombout Eynhoudts trad kort na de feiten, op 2 augustus 1651, bij Cornelis Schut thuis op als getuige van een van Elisabeth Catharina’s verklaringen.14 Hij was het ook die allicht in de jaren 1630 een gravure stak naar Schuts Ontvoering van Europa en daarin slechts in enkele details afweek van de versie in de collectie van The Phoebus Foundation. Onder zijn prent voegde hij een toepasselijk Latijns opschrift toe:

Mollia si molli, si dulcia prorsus Amori / Propria, quid præfert Iupiter ora bovis? / O Deceptor Amor! nimium ne crede puella, / Tendit Amor casses, quo minus ipsa putes.’

‘Als het zachte eigen is aan zachte liefde, als het zoete kortom eigen is aan die zoete liefde, waarom verkiest Jupiter dan de mond van een rund? Ach, bedrieglijke liefde! Geloof hem niet te zeer, jonge dame. De liefde verzint listen, zodat jij minder achtzaam zou zijn.’33

Kritischer, dat had ook Elisabeth Catharina moeten zijn. Want waarom vertrouwde ze haar nicht en dienstmeid meer dan haar eigen vader? Waarom praatte ze er niet met hem over, en wat zegt dit over hun relatie? Wat stond er in Melchiors brieven? Was hij alleen op haar erfenis uit, of was hij echt verliefd? En was Elisabeth Catharina aanvankelijk – vooraleer ze bedreigd werd – misschien toch een beetje gecharmeerd door zijn avances? De notarisakten gunnen ons een glimp van dit vroege #MeToo-verhaal, maar blijven tegelijk tergend vaag.

Al werd ze ontvoerd, Elisabeth Catharina was geen Antwerpse Europa. Voor haar geen oppergod als minnaar, maar een sterfelijke, galante ‘baes’. Viel die mogelijk nog wel mee; geen woeste stier die haar wegleidde, maar, veel minder spannend, een geestelijke dochter in een koets. Waar Europa’s entourage haar nog trachtte te redden, was het net dat dat Elisabeth Catharina voorloog. Was de schildersdochter bedot, ze onderging haar lot niet zo maar. ‘Uiterst zwak’, zoals Van den Branden haar noemde, lijkt Elisabeth Catharina in de notarisakten allerminst. Want het is zij die als minderjarige (!) vrywillichlijck, onverleydt ende onbedwongen van yemandengetuigt;22 zij die eigenhandig de akten ondertekent, vaak zelfs niet eens vergezeld door haar ouders, en het is zij die resoluut weigert om met haar ontvoerder te trouwen. Hoewel allicht de initiële weigering van haar ouders (mee)bepalend was, is het bijzonder om de stem van het assertieve tienermeisje te horen in de documenten. Ze beet van zich af: ze wilde niet intreden, weigerde te spreken noch te huwen met een man met wie ze dat niet wilde, en bovendien nooit had gewild – ze had immers niet vrij gehandeld; ze werd gemanipuleerd. Elisabeth Catharina kwam op voor haar zo essentiële smetteloze reputatie. Voor een vroegmodern meisje was haar maagdelijkheid haar hoogste goed, zoals dichter Jacob Cats sterk benadrukte en met allerlei metaforen beschreef in zijn belerende boeken. Het minste vermoeden dat haar bloempje geplukt of kruikje gebroken was, deed haar vervallen in een poule van dubieuze meisjes die minder goede huwelijkspartners kregen en tegelijk een minder mooie toekomst.34 Er stond dus veel op het spel. Vandaar allicht dat ze relatief snel nadat ze ontslaan werd van haar valse trouwbelofte, huwde met de voorname Huijmans en, voor de zekerheid, zelfs buiten Antwerpen. Ook werd ze, los van wat er al dan niet tijdens de ontvoeringsnacht gebeurde, afgedaan als onstandvastig terwijl ze dat, zoals uit haar getuigenissen blijkt, zeker niet was. Elisabeth Catharina was een misleide Europa, maar wel één met ballen.

Detail van Ontvoering van Europa

Hoe te citeren?

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze Phoebus Finding mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van The Phoebus Foundation. Als u opmerkingen heeft of beeldmateriaal wilt gebruiken, laat het ons weten: info@phoebusfoundation.org

Footnotes

  1. G. Wilmers, Cornelis Schut (1597-1655). A Flemish Painter of the High Baroque, Pictura Nova, 1, Turnhout, 1996: 30, 32, 73-74.[]
  2. De behandeling werd uitgevoerd door Jill en Ellen Keppens in de periode augustus 2022-januari 2023. J. Keppens & E. Keppens, Restauratiedossier ‘Ontvoering van Europa’ – Cornelis Schut, ongepubliceerd rapport, 2023: 4-5.[]
  3. Antwerpen, Felixarchief (AFA), Parochieregisters, Dopen Sint-Jacobs, PR#49, fol. 109v.[]
  4. F.J. Van den Branden, Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, Antwerpen, 1883: 762 (vermeldt 29 september 1637 als sterfdatum); P. Rombouts & T. Van Lerius, De Liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche Sint Lucasgilde, onder zinspreuk: ‘wt ionsten versaemt’, Antwerpen, [1864-1876]: dl 2, 69 (vermelden 29 december 1637 als sterfatum); Wilmers 1996: 17, 19.[]
  5. L. Kelchtermans, ‘Portret van een zeventiende-eeuwse schildersvrouw: Anna Schut, huisvrouw en weduwe van Peter Snayers’, Oud Holland, 126, 4 (2013): 184.[]
  6. Van den Branden 1883: 763-764. Zie ook Wilmers 1996: 22-23.[]
  7. Van den Branden 1883: 763.[]
  8. Idem.[][][]
  9. AFA, Notariaat, Notaris Willem Le Rousseau, N#2440, fol. 163r-v (citaat op fol. 163r).[]
  10. Mogelijk gaat het om Margareta Artsens die op 5 februari 1628 huwde met ‘Cornelius De Neef’. AFA, Parochieregisters, Huwelijken Onze-Lieve-Vrouw Zuid, PR#197, p. 41. Dat jaar zou kunnen stroken met de inschrijving van ‘Cornelis Neefs, boeckbinder’ in de Liggeren van het Antwerpse Sint-Lucasgilde: in 1620-1621 als leerling en in 1631-1632 als meester. Rombouts & Van Lerius [1864-1876]: dl 1, 565-566; dl 2: 31. In september 1617 schreef ‘Cornelius Neefs’ zich in als lid van de Sodaliteit der Bejaarde Jongmans. Antwerpen, Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Register der inschrijvingen in de Sodaliteit der meerderjarige jongmans onder den titel Geboorte van O.-L. Vrouwe, te Antwerpen [1608-1772]: fol. 17v.[]
  11. AFA, Notariaat, Notaris Jacob Le Rousseau, N#2474, fol. 404r-v (citaat op fol. 404r).[]
  12. Idem, fol. 404r.[]
  13. AFA, Parochieregisters, Dopen Onze-Lieve-Vrouw Noord, PR#33, fol. 110v (5 juni 1632); Idem, Notariaat, Notaris Willem Le Rousseau, N#2440, fol. 163r; Wilmers 1996: 17.[]
  14. AFA, Notariaat, Notaris Willem Le Rousseau, N#2440, fol. 163v.[][][]
  15. AFA, Notariaat, Notaris Jacob Le Rousseau, N#2474, fol. 543r-v (citaten op fol. 543v).[]
  16. Idem, fol. 543r.[]
  17. AFA, Notariaat, Notaris Jacob Le Rousseau, N#2474, fol. 404v. De Sint-Jacobsprocessie vond plaats op de eerste zondag na het patroonsfeest van die heilige op 25 juli. S. Beghein, Kerkmuziek, consumptie en confessionalisering. Het muziekleven aan Antwerpse parochiekerken, c. 1585-1797, doctoraatsverhandeling, Universiteit Antwerpen, 2014: 79-80. Aangezien 31 juli 1651 een maandag was, zoals vermeld in Elisabeth Catharina’s getuigenis van 2 augustus 1651, was 25 juli een dinsdag en werd de Sint-Jacobsprocessie op zondag 30 juli georganiseerd. AFA, Notariaat, Notaris Willem Le Rousseau, N#2440, fol. 163r.[]
  18. AFA, Notariaat, Notaris Jacob Le Rousseau, N#2474, fol. 404v.[][]
  19. Idem. Een ‘officiael’ was een ‘ambtenaar belast met de geestelijke rechtspraak’. Zie dit lemma in de Geïntegreerde Taalbank, https://gtb.ivdnt.org/iWDB/search?actie=article&wdb=VMNW&id=ID33782&lemma=officiael&domein=0&conc=true, geraadpleegd op 09.02.2024.[]
  20. AFA, Notariaat, Notaris Jacob Le Rousseau, N#2474, fol. 449r.[]
  21. Idem, fol. 449v.[]
  22. AFA, Notariaat, Notaris Willem Le Rousseau, N#2440, fol. 163r.[][]
  23. Idem, fol. 163v.[]
  24. AFA, Notariaat, Notaris Jacob Le Rousseau, N#2474, fol. 449v.[]
  25. Idem, fol. 163r.[]
  26. AFA, Notariaat, Notaris Jacob Le Rousseau, N#2474, fol. 367r.[]
  27. Alle citaten uit deze alinea komen uit AFA, Notariaat, Notaris Jacob Le Rousseau, N#2475, fol. 568r.[]
  28. Alle citaten uit deze alinea komen uit AFA, Notariaat, Notaris Jacob Le Rousseau, N#2474, fol. 423v.[]
  29. AFA, Notariaat, Notaris Jacob Le Rousseau, N#2475, fol. 572r.[]
  30. Brussel, Stadsarchief, Parochieregisters, Huwelijken Sint-Michiels en Sint-Goedele 1651-1660, fol. 33v; Wilmers 1996: 23.[]
  31. Van den Branden 1883: 764; Wilmers 1996: 22-23.[]
  32. D. Fagot, ‘Haze, Melchior de’, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, Brussel, 1966: dl 2, kols. 287-291; H.B. Van der Weel, François en Pieter Hemony: stadsklokken- en geschutgieters in de Gouden Eeuw, Hilversum, 2018: o.a. 44.[]
  33. Met veel dank aan Prof. dr. Aäron Vanspauwen voor de vertaling.[]
  34. J. Cats, Houwelick. Dat is Het gansch Beleyt des ECHTEN-STAETS, Middelburg, 1625: I***ir t.e.m. I****ir (dl 1: Maeght); J. Cats, Spiegel van den Ouden ende Nieuwen Tijdt, ‘s Gravenhage, 1632: dl 1, 120-121.[]