Dr. Leen Kelchtermans


artikel Peter Snayers
Cornelis Caukerken naar Daniël Van Heil, Portret van Peter Snayers; in: C. De Bie, Het Gulden Cabinet vande edel vry schilder const […], 1661. Antwerpen, The Phoebus Foundation

Veldslagenschilder Peter Snayers (1592-1667) was in de zeventiende eeuw extremement bien renommez.((Onderschrift van de portretprent van Peter Snayers in C. De Bie, Het Gulden Cabinet vande edel vry schilder const […], Antwerpen, 1661: 220-225, vooral 221.)) Kunstenaarsbiograaf Cornelis De Bie wijdde in Het Gulden Cabinet vande edel vry schilder const (1661) een lofdicht van zes pagina’s aan hem. Hij prees de precisie en de levensechtheid van Snayers’ werken, ook al was de schilder nooit met het leger meegereisd of had hij nooit tegen de vijand gevochten.

Snayers vervaardigde dynamische militaire genretaferelen waarop ruiters, voetvolk en/of boeren in een hevig gevecht verwikkeld zijn. Vooral blonk de meester uit via zijn topografische strijdtaferelen op groot formaat, waarin hij contemporaine wapenfeiten bijzonder nauwkeurig weergaf. Treffende voorbeelden zijn het Beleg van Armentières en het Beleg van Diksmuide in de collectie van The Phoebus Foundation. Terecht wordt Snayers ook vandaag beschouwd als een van de belangrijkste veldslagenschilders van de zeventiende eeuw.((Voor de eerste systematische oeuvrestudie van Peter Snayers, zie L. Kelchtermans, Geschilderde gevechten, gekleurde verslagen. Een contextuele analyse van Peter Snayers’ (1592-1667) topografische strijdtaferelen voor de Habsburgse elite tussen herinnering en verheerlijking, 3 dln, doctoraatsthesis, KU Leuven, 2013; L. Kelchtermans, Overval op reizigers. Peter Snayers (1592-1667) en de kunst van het oorlog voeren, Phoebus Focus 7, Antwerpen, 2019. Zie ook R. Sennewald & P. Hrnčiřík, Pieter Snayers. Batte Painter. 1592-1667, Berlijn, 2018 met elektronisch supplement van april 2020.))

Peter Snayers, Gevecht tussen ruiters en voetvolk, 1656. Olieverf op doek, 101,5 x 116 cm (met lijst). Antwerpen, The Phoebus Foundation.

In 1612 schreef Snayers zich in als meester-schilder in het Antwerpse Sint-Lucasgilde.((P.F. Rombouts & T. Van Lerius, De Liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche Sint-Lucasgilde, onder zinspreuk ‘Wt ionsten versaemt’, dl 1, Antwerpen, [1864-1876]: 485.)) Zijn leermeester Sebastiaen Vrancx (1573-1647) was in dat jaar opperdeken. Aangezien Snayers’ inschrijving als leerling niet in de Liggeren bewaard bleef, werd zijn registratie in 1612 gezien als het oudste bekende biografische gegeven over de meester, op zijn doopakte na. Recent werd ontdekt dat Peeter Snaers al in september 1611 geboekstaafd werd als lid van de Antwerpse Sodaliteit der Bejaarde Jongmans.((Antwerpen, Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience (AEHC), Register der inschrijvingen in de Sodaliteit der meerderjarige jongmans onder den titel Geboorte van O.-L. Vrouwe, te Antwerpen, [1608-1772]: fol. 8v. Het handschrift met signatuur B 10468 is online te raadplegen via https://dams.antwerpen.be/asset/bXRAWwvpANPIbHMPDMA2F1Pe.)) Deze vondst werpt een nieuw licht op Snayers’ biografie, maar ook op die van zijn broer Lodewijk. Verder wordt duidelijk hoezeer die religieuze vereniging ook een ontmoetingsplek was voor Antwerpse kunstenaars.

Peter Snayers, Beleg van Armentières, 1649-1651. Olieverf op doek, 108 x 138 cm. Antwerpen, The Phoebus Foundation.
Peter Snayers, Beleg van Diksmuide, 1649-1651. Olieverf op doek, 106 x 138 cm.
Antwerpen, The Phoebus Foundation

Sodaliteit der Bejaarde Jongmans

In navolging van de Onze-Lieve-Vrouw-Boodschapcongregatie die in 1563 opgericht was in het Jezuïetencollege in Rome, stichtten ook de Antwerpse jezuïeten diverse broederschappen die waren gewijd aan Maria, de zogenaamde Mariasodaliteiten.((A.K.L. Thijs, ‘Notities voor een studie van de Antwerpse 17de-eeuwse Suffragia’, De Gulden Passer, 61-63 (1983-1985): 562-568, 572.)) De eerste werd opgericht door Franciscus Costerus s.j. in 1585, kort na de val van het protestantse bewind en de overname van de Scheldestad door de Spaanse landvoogd Alexander Farnese. Het ontstaan ervan kaderde binnen de hevige strijd die de jezuïeten voerden tegen de ketterij en hun krachtdadige aanpak voor een stevige verankering van het katholieke geloof in de samenleving. De Antwerpse broederschap was ook toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw-Boodschap en werd een groot succes. De leden of sodales waren vooral geestelijken en vooraanstaande burgers. Omwille van het elitaire karakter van die eerste sodaliteit en het brede apostolaat dat de jezuïeten voor ogen hadden, ontstonden er al snel nieuwe Mariabroederschappen die zich specifiek toelegden op de religieuze ondersteuning van een welbepaalde bevolkingsgroep. Er was een broederschap voor de studenten van het Antwerpse Jezuïetencollege en eentje voor de Latinisten die vasthielden aan het Latijn als voertaal. De andere sodaliteiten opteerden voor predicatie in het Nederlands, behalve de in 1610 opgerichte Sodalité de la Vierge Marie entre les Wallons die voor het Frans koos. Verder was er een sodaliteit voor kinderen, eentje voor getrouwde mannen en eentje voor ongehuwde jongemannen uit de middenklasse van minstens achttien (meerderjarigen dus) die, zo werd expliciet in hun statuten vermeld, niet studeerden (metter daet de studiën niet en hanteren).((Thijs 1983-1985: 565.)) Die laatste broederschap werd opgericht in 1608 door Guillaume De Pretere s.j. en werd officieel de Sodaliteyt der Bejaerde Jongmans of Sodaliteyt van Onse Lieve Vrouwe Gheboorte gedoopt.

Inschrijving van Peter Snayers in het Register der inschrijvingen in de Sodaliteit der meerderjarige jongmans onder den titel Geboorte van O.-L. Vrouwe, te Antwerpen. Antwerpen, Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience.
 

Net zoals de andere Mariabroederschappen was de Sodaliteit der Bejaarde Jongmans opgericht ter ondersteuning van het katholieke geloof van haar leden. Om het hen te vergemakkelijken stelde De Pretere een handleiding samen: Handtboexken der Sodaliteyt oft Broederschap vande H. Maeghet Maria inghestelt inde Soci. Jesu dat voor het eerst gedrukt werd in 1611. Het schetst een goed beeld van hoe het er in een Antwerpse Mariasodaliteit aan toeging. Elke broederschap werd geestelijk begeleid door een jezuïetenpriester – in de beginjaren van de Sodaliteit der Bejaarde Jongmans was dat De Pretere zelf – die ook toezicht hield op de bestuurders of officialen.((G. De Pretere, Handtboexken der Sodaliteyt oft Broederschap vande H. Maeghet Maria inghestelt inde Soci. Jesu, Antwerpen, 1620: 42, 50. Dit exemplaar wordt bewaard in de Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap (Universiteit Antwerpen, signatuur RG 3043 H 16).)) Aan het hoofd van de Sodaliteit stond de prefect. Hij werd bijgestaan door twee assistenten, een secretaris, een ondersecretaris en een penningmeester. Verder werden er per boekjaar twaalf consulteurs of raadsleden gekozen. Wilde iemand lid worden, diende hij (want vrouwen werden in geen enkele Mariasodaliteit toegelaten) eerst voor getuigen de belijdenis van het katholieke geloof op te zeggen en een generale biechte doen. Op de dag van zijn officiële ontfanghenisse moest hij – als hij wilde genieten van de aflaten van de Sodaliteit tenminste – opnieuw biechten, de eucharistie krijgen en het gebed van de Sodaliteit voor alle leden voorlezen.((De Pretere 1620: 50-51.)) Van de sodales werd verwacht dat ze soo verre het moghelijck was elke dag een rozenhoedje baden, elke ochtend het Ave Maris stella lazen en elke avond onder andere het Salve Regina.((De Pretere 1620: 43-44.) Verder werd hen aangeraden naarstig Godt-vruchtige ende Christelijcke oeffeningen te doen.((De Pretere 1620: 38.)) ’s Zondags kwam de broederschap samen en behandelden ze een uur lang gheestelijcke saken. Op de eerste zondag van de maand werd er gebiecht en ontvingen de sodales – net als op bepaalde feestdagen – de eucharistie; de officialen mochten wat dickwijlder dan d’andere aan de tafel van Heer aanschuiven.((De Pretere 1620: 36-37.)) Alle leden werden zonder fout verwacht op bijeenkomsten en mochten daarvoor in ruil rekenen op geestelijke begeleiding, en dit vooral op moeilijke momenten. Als een lid ziek was, werd hij door zijn mede-sodales bezocht. Op zijn sterfbed stond liefst de hele broederschap hem bij tijdens de Ziekenzalving en stierf hij, dan begeleidden alle leden zijn kist naar de kerk en droegen hem ten grave, wat voor de nodige, sociale uitstraling zorgde.((De Pretere 1620: 39-40.))

Titelpagina, in: G. De Pretere, Handtboexken der Sodaliteyt oft Broederschap vande H. Maeghet Maria inghestelt inde Soci. Jesu, 1620. Antwerpen, Universiteit Antwerpen, Ruusbroecgenootschap.

De Sodaliteit der Bejaarde Jongmans was een hechte vereniging die op religieus én sociaal vlak steun en status bood. Dat gold overigens voor alle Mariasodaliteiten. Met hun groot aantal leden uit de elite en gegoede middenklasse – in 1664 telden alle Mariabroederschappen, uitgezonderd die van het Jezuïetencollege, samen zo’n 3800 leden – hadden ze bovendien een grote impact op het sociale leven in de Scheldestad.((Thijs 1983-1985: 567-568.)) Ze organiseerden grootse plechtigheden met heuse processies op belangrijke feestdagen die voor de hele stadsbevolking te zien en toegankelijk waren. De broederschappen groeiden uit tot machtige en prestigieuze verenigingen die zich in 1623 een indrukwekkend gebouw konden veroorloven, de Sodaliteit aan het huidige Hendik Conscienceplein. Vandaag maakt het deel uit van de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, waar ook het Register der inschrijvingen in de Sodaliteit der meerderjarige jongmans onder den titel Geboorte van O.-L. Vrouwe, te Antwerpen bewaard wordt.

Bij aanvang van het nieuwe boekjaar vermeldt het register de officialen en het totale aantal leden van de Sodaliteit. Ook werd genoteerd hoeveel sodales gestorven waren, religieus geworden, vertrocken of gehoudt – en zo hun lidmaatschap verloren. In 1611, het jaar dat Peter Snayers zich inschreef, telde de broederschap 268 leden.((AEHC, Register [1608-1772]: fol. 8r.)) Hiervan zijn de vijftien gehuwde, negen ingetreden en zestien vertrokken jongemannen al afgehouden. Aangezien enkel cijfers genoteerd werden en geen namen, kan niet zeker bepaald worden wanneer Snayers de Sodaliteit verliet. Wel staat vast dat hij vanaf 25 september 1618 geen lid meer mocht zijn, want op die dag trouwde hij met Anna Schut.((L. Kelchtermans, ‘Portret van een zeventiende-eeuwse schildersvrouw: Anna Schut, huisvrouw en weduwe van Peter Snayers’, Oud Holland, 126, 4 (2013): 178, 191, noot 10.))

Mogelijk bleef de veldslagenschilder dus zo’n zeven jaar – van 1611 tot 1618 – verbonden aan de Sodaliteit. In die periode werden verschillende collega-kunstenaars in het inschrijvingsregister genoteerd. Onder meer portretspecialist Cornelis De Vos en architect Deodat Van der Mont waren consulteur in mei 1614, stillevenschilder Hieronymus II Francken in 1618.((AEHC, Register [1608-1772]: fol. 13r, 19v.)) Schilder van religieuze taferelen Arnout Vinckenborch werd lid in februari 1613, bloemenschilder Daniël Seghers in maart 1614, kerkinterieurschilder Peter I Neefs in november 1615 en de broer van Hieronymus II Francken, Ambrosius II, in oktober 1617.((AEHC, Register [1608-1772]: fol. 11v, 12v, 15r, 18v.)) Ook boekdrukker Martinus III Nutius en kunsthandelaar Chrysostomus Van Immerseel werden geregistreerd in juli 1612: de eerste als lid, de tweede als consulteur.((AEHC, Register [1608-1772]: fol. 10r-v. Zie ook F. Olthoff, De boekdrukkers, boekverkoopers en uitgevers in Antwerpen sedert de uitvinding der boekdrukkunst tot op onze dagen, Antwerpen, 1891: 77.)) Het lijkt dus waarschijnlijk dat Snayers in zijn vroege carrière niet alleen via het Sint-Lucasgilde maar ook via de Sodaliteit heel wat nuttige contacten kon leggen.

Peter I Neefs, Interieur van de Antwerpse Sint-Joriskerk, ca. 1656. Olieverf op doek, 50,5 x 64,5 cm. Antwerpen, The Phoebus Foundation.

Netwerk van de broers Snayers

Allicht kwam Peter Snayers in contact met de Sodaliteit der Bejaarde Jongmans via zijn oudste broer Lodewijk (1589-na 1655). Lodewijc Snaers schreef zich al in februari 1609 in en vervulde voorname functies binnen de Sodaliteit.((AEHC, Register [1608-1772]: fol. 2r.)) In 1621, 1623 en 1635 werd hij tot raadslid gekozen en in 1625, 1628, 1632, 1633 en 1636 was hij assistent van de prefect. Tweemaal, in 1626 en 1637, trad hij zelf op als prefect.((AEHC, Register [1608-1772]: fol. 23v, 26r, 29r, 30v, 33v, 39v, 41r, 45r, 47r, 48v.)) Wanneer hij de broederschap precies verliet, is net zoals bij zijn broer niet bekend.

Opnieuw is het opvallend hoeveel kunstenaars zich aansloten in de jaren dat Lodewijk Snayers in de Sodaliteit actief was. Onder meer de graveurs Gillis Van Schoor (december 1618), Boëtus Adamsz. Bolswert (januari 1620) en Paulus Pontius (september 1627) schreven zich in.((AEHC, Register [1608-1772]: fol. 20r, 22r, 31r.)) Hetzelfde geldt ook voor onder andere de drukker Joannes Cnobbaert (februari 1619), beeldhouwers Andries De Nole (december 1620) en Servaes Cardon (augustus 1628) en de schilders Paul De Vos (juni 1619), Jan II Brueghel (oktober 1621), Theodoor Rombouts (februari 1625), Balthasar Courtois (consulteur in 1626) (afb. 10), Willem II Van Haecht (mei 1627), Abraham Van Diepenbeeck (november 1627), Thomas Willeboirts Bosschaert (augustus 1628), Willem Panneels (december 1628), Philip Fruytiers (september 1630) en Jean Baptiste Bonnecroy (juli 1636).((AEHC, Register [1608-1772]: fol. 20r, 23r, 28r-v, 30v, 31r, 32r-v, 33r, 34r, 36v, 46v. De inschrijving van Thomas Willeboirts Bosschaert (Thomas Willeborts) werpt mogelijk een nieuw licht op zijn geboortejaar dat doorgaans bepaald wordt op ca. 1613/1614. Aangezien nieuwe leden van de Sodaliteit minstens achttien jaar moesten zijn, is zijn geboortejaar allicht te situeren ca. 1610.))

Peter Snayers, Hinderlaag in een heuvelachtig landschap, ca. 1635. Olieverf op doek, 58 x 83,5 cm. Antwerpen, The Phoebus Foundation

Directe connecties van Lodewijk Snayers’ broer Peter registreerden zich in die periode eveneens. Zijn leerling Henricus Van Spanien (Spaignien), die in 1625 meester werd in het Sint-Lucasgilde, registreerde zich als lid in september 1627.((Rombouts-Van Lerius [1864-1876]: dl 1, 566, 637-638; AEHC, Register [1608-1772]: fol. 31r.)) Anthonius van Dyck schreef zich een klein jaar later in, in mei 1628.((AEHC, Register [1608-1772]: fol. 32v.)) Antoon Van Dyck en Peter Snayers kenden elkaar goed. Van Dyck had het portret van Snayers gepenseeld dat in prentvorm in de Icones principum virorum (Iconografie, 1645-1646) werd gepubliceerd.((Kelchtermans 2019: 12-13, 29.)) Op 27 mei 1630 vertrouwde de portrettist Snayers zelfs de taak toe om nog uitstaande schulden in Brussel in zijn naam op te eisen en ook om zijn jaarlijkse loon van 250 gulden, toegekend door aartshertogin Isabella, te innen.((Antwerpen, Felixarchief (AFA), Notariaat, Notaris Lucas De Pieters, N#945, d.d. 27 mei 1630, ook gepubliceerd in: E. Duverger, Antwerpse kunstinventarissen uit de zeventiende eeuw, dl 3, Brussel, 1987: 203.)) Dat de veldslagenschilder door Van Dyck belast werd met deze belangrijke taak duidt op een sterke vertrouwensrelatie tussen beide meesters. Tussen 1629 en 1632 werkten ze wellicht ook samen aan het ruiterportret van Albert de Ligne, nu in Holkham Hall in Norfolk.((De bonte groep ruiters op de achtergrond herinnert sterk aan Snayers’ stijl en kleurenpalet. Zie ook G. Martin, ‘Review of “Van Dyck. The Complete Paintings”’, The Burlington Magazine, 147 (2005): 118-120; Kelchtermans 2013: dl 1, 38.))

Balthasar Courtois, Slag van Lekkerbeetje, ca. 1610-1620. Olieverf op koper, 16 cm diameter. Antwerpen, The Phoebus Foundation

Die connecties met kunstenaars kwamen Snayers’ broer Lodewijk ongetwijfeld goed van pas. Hoewel niet veel over zijn leven bekend is, lijkt het erop dat hij een koopman was met een uitgebreid internationaal netwerk. Zo had hij in 1625-1626 contacten in Rijsel, in 1635 in Keulen en in 1636 in Amsterdam en Italië waar hij toepasselijk Luiggi werd genoemd.((Kelchtermans 2013: dl 1, 32 noot 118.)) Welke producten hij precies aan de man bracht, is onduidelijk. Dat het mogelijk om kunstige artikelen ging, valt af te leiden uit zijn pleidooi op 9 december 1627 ten voordele van koopman Melchior de Aguire in Parijs over een geborduurde Ecce Homo.((AFA, Notariaat, Notaris A. Borremans, N#283, d.d. 9 december 1627; ook gepubliceerd in Duverger 1987: 88-89.)) In 1637, toen hij voor de tweede keer prefect van de Sodaliteit werd, registreerde Lodewijk Snayers zich in het Antwerpse meerseniersgilde.((AFA, Gilden en Ambachten, Letterboeck van het hooftAmbacht der Meersche, GA#4242, d.d. 1637.)) Kort daarna, in 1638-1639, betaalde hij tien gulden voor de jaarkosten en maaltijd van het Sint-Lucasgilde, maar in 1640-1641 schreef hij zich weer uit.((Rombouts-Van Lerius [1864-1876]: dl 2, 106, 126.))

Dat Lodewijk Snayers soms handelde in artistieke objecten, lijkt niet onlogisch aangezien hij heel wat contacten kon leggen met kunstenaars die ook lid waren van de Sodaliteit. Zijn banden met het Sint-Lucasgilde werden versterkt via zijn broer Peter. Toen die laatste in 1628 naar Brussel verhuisde, kon Lodewijk blijven rekenen op zijn andere broer Eduard (1591-na 1661). Hij werd meester-schilder in 1617 en in 1632-1633 zelfs verkozen tot deken van het Sint-Lucasgilde.((Rombouts-Van Lerius [1864-1876]: dl 1, 525, 538; Idem, dl 2, 39.)) In 1621 huwde hij met Margriet Van Spanien die wellicht verwant was aan Peter Snayers’ leerling Henricus.((Voor Eduard Snayers’ biografie, zie Kelchtermans 2013: dl 1, 30-32.)) Op 1 juni 1636 – het jaar dat Eduard zich ook inschreef in het meerseniersgilde – hertrouwde hij met Maria Ruckers. Zij was de dochter van Johannes Ruckers, een telg uit de befaamde Antwerpse dynastie van klavecimbelbouwers die ook verbonden waren aan het Sint-Lucasgilde. Hoewel hun vader Louis die stadsbode van beroep was maar weinig met de kunsten te maken had, slaagden Peter Snayers en zijn broers er zelf in een stevig netwerk uit te bouwen in het Antwerpse kunstenaarsmilieu.

Sebastiaen Vrancx, Gevecht tussen apen en katten, ca. 1630. Olieverf op paneel, 65,5 x 105,5 cm. Antwerpen, The Phoebus Foundation

Zonder connecties geen carrière

Met de ontdekking van de registratie van Peter Snayers in de Antwerpse Sodaliteit der Bejaarde Jongmans in september 1611 kan niet alleen de biografie van de veldslagenschilder worden aangevuld. Ook zijn verankering in het Antwerpse kunstenaarsmilieu, en die van zijn broer-koopman Lodewijk, krijgt duidelijker vorm. Zeker tussen 1621 en 1637 speelde Lodewijk Snayers een belangrijke rol binnen de Sodaliteit. Dat heel wat leden van het Sint-Lucasgilde – drukkers, graveurs, schilders, beeldhouwers en kunsthandelaars – ook lid werden van die broederschap, toont aan hoe sterk het zeventiende-eeuwse verenigingsleven in de Scheldestad was. Een sterk sociaal netwerk was immers erg belangrijk in een tijd zonder opvangnet van overheidswege. Dat netwerk kreeg vorm via familiale banden maar ook via beroeps- én geloofsverenigingen, zoals de casus van de broers Peter, Lodewijk en Eduard Snayers illustreert.

Hoe te citeren?

L. Kelchtermans, ‘Nieuwe biografische gegevens over Peter Snayers (1592-1667) en de Sodaliteit der Bejaarde Jongmans’, Phoebus Findings, https://phoebusfoundation.org/phoebus_findings/2/, geraadpleegd op [dd.mm.jjjj].

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze Phoebus Finding mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van The Phoebus Foundation. Als u opmerkingen heeft of beeldmateriaal wilt gebruiken, laat het ons weten: info@phoebusfoundation.org