Exclusief interview met Paul Boudens
In februari ontving onze grafisch ontwerper Paul Boudens de prestigieuze Henry van de Velde Lifetime Achievement Award.
Paul is de laatste drie decennia uitgegroeid tot een vaste waarde in de Belgische mode- en designwereld. Met zijn markante benadering van ontwerp behaalde hij zowel nationaal als internationaal grote successen. Om zo’n mijlpaal naar behoren te vieren, besloten we achter de schermen te gaan praten met Paul over zijn leven, zijn designs, het verleden en de toekomst, alsook over zijn ervaring bij The Phoebus Foundation.
Hoe ben je grafisch ontwerper geworden? Had je altijd al een passie voor design?
Vroeger kende ik eigenlijk niets van design. Als tiener kreeg ik het idee om modeontwerper te worden, aangezien ik met één zakdoek een fantastisch avondkleed voor mijn Barbies kon maken (lacht). Ik kon tekenen, al was en ben ik niet de beste tekenaar. Dat was ook de reden waarom ik niet slaagde voor het toelatingsexamen van de Antwerpse modeacademie. Ik begon dan maar aan de studies toegepaste communicatie maar dat was echt niet mijn ding. Ik probeerde ook vertaler-tolk Engels-Italiaans maar dat ging ook nergens naartoe. In de helft van het tweede jaar hield ik ook die studie voor bekeken. Op mijn kot was ik ondertussen nog altijd aan het knutselen: ik maakte cassettehoesjes en ontwierp verjaardagskaarten met Tipp-Ex en copies. Zo ben ik dan ook ”ontdekt”. De rest is geschiedenis! (lacht)
Hoe ben je bij The Phoebus Foundation terechtgekomen?
Ik heb Katharina (Van Cauteren, stafchef van The Phoebus Foundation, red.) leren kennen tijdens een ander project toen The Phoebus Foundation nog niet bestond. We werkten samen aan het boek van Walter Van Beirendonck voor de tentoonstelling Happy Birthday Dear Academie: 350 jaar Academie in het MAS. Aangezien ik al heel mijn carrière de rechterhand – of linkerhand (lacht)– van Walter ben en al talloze projecten met hem gerealiseerd heb, weet hij mij altijd te vinden voor een leuk project of publicatie. Zo heb ik Katharina dus leren kennen. Het klikte meteen en Katharina’s visie sloot echt aan bij de mijne: ze wilde graag een boek met een hoek eraf. Een vrouw naar mijn hart. Enkele jaren later kwam Katharina dan aan het hoofd te staan van The Phoebus Foundation en contacteerde ze me om opnieuw samen te werken. De goede werkband die we hebben vind ik erg belangrijk. De klik tussen beide partijen moet er zijn, vind ik.
Wat zoek je in een opdrachtgever of project?
Ik vind het belangrijk dat de visie van de opdrachtgever aansluit bij de mijne en dat de verstandhouding goed zit, anders verkramp ik helemaal en komt er niets uit. Dat maakt dat ik af en toe opdrachten moet weigeren. Zo heb ik ooit een project voor tuinmeubelen afgezegd omdat dat echt mijn ding niet was. Het mocht dan wel zeer goed betaald worden maar geld is niet mijn drijfveer. Ik wil energie halen uit wat ik doe. Je wil niet weten wat ik allemaal gratis heb gedaan in mijn leven voor beginnende ontwerpers in het begin van mijn carrière. Niemand had toen een rotte frank.
Je hebt inderdaad veel samengewerkt met de Antwerpse modeontwerpers in de jaren ’90. Ik denk bijvoorbeeld meteen aan de iconische uitnodiging voor Jurgi Persoons I know what you’ll wear next summer (zomer 1999)
Oh ja! That’s my line! Die wordt nog altijd gekopieerd.
Je wordt vaak met de modewereld geassocieerd, maar je hebt ook voor andere soort opdrachtgevers gewerkt. De theaterwereld bijvoorbeeld.
Ik ben gewoon van het een naar het ander gerold eigenlijk. Vandaag zijn mensen heel career minded, en terecht. Ik ben nooit zo geweest. In het begin deed ik alle soorten opdrachten en dat begonnen er steeds meer te worden. Na verloop van tijd werkte ik voor vier ontwerpers tegelijk: Walter Van Beirendonck, Dries Van Noten, Jurgi Persoons en Olivier Theyskens. Dolle pret, maar je kan niet voor iedereen hetzelfde doen. Ik ben dus de schizofrene richting opgegaan en heb voor elk van hen een eigen stijl uitgevonden. Uiteraard gebaseerd op hun eigen input; ik ben eigenlijk eerder een soort doorgeefluik. Ook voor de theaterwereld of geheel andere opdrachtgevers geldt hetzelfde: ik ga steeds mee in hun verhaal.
Heb je een stappenplan als je aan een nieuwe opdracht begint?
Nee, ik begin altijd van een wit blad. Als ik bijvoorbeeld aan het ontwerp van een nieuwe tentoonstelling begin dan heb ik gewoon beeld en tekst nodig en dan begin ik te spelen. Voor mij is dat mijn zandbak. Ik vind het heel fijn om iets van nul te beginnen.
Je vermeldt vaak in interviews dat je graag naar een tijdloos design toe werkt.
Daar streef ik inderdaad naar. Het is niet altijd haalbaar natuurlijk maar ik zoek steeds de juiste balans. Ten eerste kies ik uiterst zorgvuldig een gepast lettertype uit en dan is de helft al gewonnen. Ik ben nog altijd voor het less is more principe en pas ook steevast enkele eigen regels toe in mijn werk. Ik gebruik bijvoorbeeld nooit meer dan drie verschillende lettertypes in één ontwerp.
Opgegroeid in het analoge tijdperk denk ik wel op een andere manier dan jongere ontwerpers. Vandaag zetten grafisch ontwerpers hun computer aan en kunnen ze instant kiezen uit honderden lettertypes. Dat maakt het ook moeilijker om een selectie te maken. Veel grafische elementen die door iemand anders zijn gemaakt gebruik ik niet. Bovendien zijn veel van de elementen die we vandaag digitaal aangereikt krijgen precies van gisteren en niet voor morgen. Ik streef steeds naar iets dat binnen vijf jaar ook nog mooi is. Uiteraard moet je meegaan met de tijd en dat tracht ik ook te doen.
Als ik kijk naar je werk, merk ik altijd dat er heel veel rood in voor komt. Is dat je favoriete kleur? Wat betekent rood voor jou?
Voor mij is rood gelijk aan passie. Het is een kleur die goede contrasteert met zwart en zo zie je heel goed waar je mee bezig bent als je iets opstart. Dat heb ik geleerd vanuit mijn studies, Paul Van Ostaijen, Coca-Cola-rood, Andy Warhol,… ik heb gewoon een grote voorliefde voor rood. Get used to it! (lacht)
Hoe vereenzelvig je je eigen stijl met de wensen van je opdrachtgevers en op welke manier pas je dat toe in je ontwerpen voor The Phoebus Foundation?
Mijn stijl is echt mijn DNA. Eigenlijk heb ik vier verschillende stijltypes, waaronder een hele wilde, maar ik heb ook een heel klassieke stijl. Het moet gewoon just zijn. Bij The Phoebus Foundation mag er wel een hoek af zijn, op een subtiele manier, en daar houd ik echt van. Ik doe echt alles graag voor The Phoebus Foundation en door het spelen met woord en beeld kan ik echt mijn ei kwijt. Soms ga ik misschien iets te ver, maar dan word ik ook teruggeroepen. Het is altijd een beetje aftasten. Die ontwerpfase en de zoektocht naar de juiste stijl vind ik geweldig.
Veel van de projecten van The Phoebus Foundation draaien rond Oude Meesters. Dat is uiteraard helemaal anders dan flitsende modeprojecten met felle kleuren. Is het moelijker werken met deze kunstwerken, waarbij de toon toch soms iets donkerder oogt?
Ik vind het een hele goede zet om daar een knalkleur bij te zetten, zoals ik dat ook gedaan heb voor de boeken en het drukwerk van de tentoonstellingen Blind Date (2020) en Zot van Dimpna (2022). Die gaf ik een stevige laag fluogeel en roze. Al vraagt dat wel om enige voorzichtigheid: er moet voldoende wit verwerkt worden tussen de felle kleuren en de kunstwerken want anders kan het vloeken. Het voordeel van werken met kunstenaars die al lang overleden zijn is wel dat ze niet kunnen klagen (lacht). Hedendaagse kunstenaars zijn in die zin een pak uitdagender en niet altijd evident. Aanvankelijk heerst er toch altijd een beetje wantrouwen. Ik zeg hen altijd: “Ik ben hier om je te helpen en niet om je werk te verknallen. Het gaat ook niet om mij, maar om jou en jouw werk dat er zo goed mogelijk uit moet komen… Maar dan op mijn manier” (lacht).
Heb je een favoriete kunstwerk uit de collectie van The Phoebus Foundation?
Absoluut: Concetto Spaziale van Lucio Fontana! Die zou ik wel eens in mijn bureau willen hangen (lacht). Vogel van Karel Appel vind ik ook geweldig. Bij de Oude Meesters ga ik voor Portret van een jonge dame. Het heeft een beetje Portrait of a Young Lady vibes, vind ik.
Wat is de aftermath van je Lifetime Achievement Award?
Een grote identiteitscrisis (lacht). Nee, ik ben al een nieuwe tentoonstelling aan het plannen. Het winnen van de award gaf natuurlijk goesting voor meer. Ik ga niet rusten, meer uitdaging moet er altijd zijn. Een beetje afzien vind ik altijd tof. Ik amuseer me rot! Ik heb altijd gemerkt dat hoe meer ik werkte, hoe meer eruit kwam. Dus: bring it on!
Na 2001 dacht ik misschien een bureau te beginnen, maar ten eerste: ik doe niets liever dan ontwerpen. En bij een bureau zou ik moeten delegeren en jobs zoeken voor mijn stagiairs/personeel. No way.
Wat is je succesformule?
Ik ga al lang mee, ik ben al bezig sinds eind jaren ’80. Maar ik tracht nog steeds het beste uit elke opdracht te krijgen, ook voor mezelf. Het is niet omdat je een beetje ouder wordt dat je mag beginnen slabakken. Eigenlijk maak ik alles voor mezelf en is dat het geheim, denk ik. Als ik het niet goed vind, gaan mijn opdrachtgevers het ook niet goed vinden. Ik ben dus zelf de bewaker van de kwaliteit van mijn werk.
Gaat er een Paul Boudens Volume II komen?
Waarschijnlijk in 2025, als ik zestig word. Dan plan ik twee tentoonstellingen tegelijk: eentje in het Mode Museum en eentje op een andere locatie.
Heb je voor de rest nog andere toekomstplannen?
Nog eens naar Japan gaan. Nieuw-Zeeland bezichtigen. Verder werken aan mijn tweede monografie. Maar vooral: mij niet vervelen en toffe dingen maken! Ik heb van niks spijt en ben heel blij dat ik mijn ding heb gevonden in dit leven.